Hoe laag kan de Duitse kapitaalmarktrente gaan? Vanaf het moment dat de kapitaalmarktrente eind 2008 voor het eerst door de ‘absolute bodem’ van 3% zakte, is deze vraag al vele malen gesteld en ook nu is hij weer actueel. Het enige correcte antwoord tot nu was: ‘lager’.
De 2%-grens sneuvelde als gevolg van de eurocrisis van 2011, de aankondiging van het opkoopprogramma van de ECB was voldoende om de 1% te doorbreken en tijdens de groeivertraging van 2016 werd de magische nulgrens uiteindelijk doorboord. Sinds die tijd is de Duitse kapitaalmarktrente op zoek naar een nieuwe bodem. Even voor de duidelijkheid: we hebben het over de rentevergoeding – en momenteel dus een renteboete – op een obligatie met een looptijd van tien jaar.
Is er een bodem…?
Maar is die er eigenlijk wel, die bodem? Het simpele antwoord is: zeker. Niemand zal vrijwillig een obligatie kopen met een jaarlijkse ‘coupon’ van bijvoorbeeld -50% of -25%. Bij dergelijke extremen koop je de facto de garantie dat er van je kapitaal niets meer overblijft, waarmee alles – aandelen, goud, vastgoed, grondstoffen en zelfs de bitcoin – een aantrekkelijk alternatief wordt. Ook bij die beleggingen kun je achteraf gezien uiteraard alles kwijtraken, maar bestaat er ten minste ook een mogelijkheid op een positief rendement.
Dus ja, er is een bodem, maar kunnen we iets specifieker zijn over het niveau? Is dat -10%, -2% of -0,96%, het absolute dieptepunt dat we dinsdag in de Zwitserse kapitaalmarkt zien?
Het eerlijke antwoord is dat er op voorhand geen absoluut dieptepunt te noemen valt. Uiteindelijk hangt dat af van de vraag naar en het aanbod van de onderliggende staatsobligaties, waarbij de twee kernwoorden uit de vorige alinea, te weten ‘alternatief’ en ‘vrijwillig’, de uiteindelijk bodem bepalen.
‘Alternatief’ en ‘vrijwillig’ bepalen de bodem
Alternatief verwijst hierbij niet alleen naar de hierboven genoemde beleggingsalternatieven, of de Amerikaanse kapitaalmarktrente maar met name ook de kasrente. Als de rente op kasgeld verder verlaagd wordt, zal dat de rente op obligaties eveneens verder onder druk zetten.
Vrijwillig verwijst hierbij naar het feit dat er voor veel financiële instellingen en institutionele beleggers een zekere mate van ‘belegggingsdwang’ bestaat. Wet- en regelgeving bedoeld om het financiële systeem solide te houden resulteert in een verplichting om deels in obligaties te beleggen, wat een continue vraag naar obligaties garandeert. Als het aanbod van die obligaties door het gevoerde begrotingsbeleid vervolgens opdroogt, is het niet vreemd dat de prijs oploopt.
Met die observatie in het achterhoofd ziet het ernaar uit dat de openingsvraag van deze column nog wel even actueel zal blijven.
(Origineel gepubliceerd in het Financieele Dagblad van 14 augustus 2019)