Wie denkt dat je in drie weken alle aspecten over de (vermeende) noodzaak van groei uit de doeken kunt doen, moet ik helaas teleurstellen. Dit is de derde en laatste bijdrage en ik weet op voorhand al dat ik niet alle resterende argumenten kan belichten. Na eerder te hebben stilgestaan bij de groei in welvaart, het bijbehorende verdelingsvraagstuk en innovaties, kom ik deze week terug op de werkgelegenheid en iets wat onder de term ‘cohesie’ wordt gevat.
Groei is een slang die in zijn eigen staart bijt. Doordat we telkens weer nieuwe methodes verzinnen om efficiënter te produceren, hebben we te maken met een continu verlies van werkgelegenheid. De boer van tegenwoordig produceert even veel voedsel als duizenden boeren 200 jaar geleden en dat geldt ook voor heel veel andere materiële zaken. Om te voorkomen dat we met structurele werkloosheid geconfronteerd worden, hebben we dus een natuurlijke behoefte aan nieuwe activiteiten.
Zo is de groei die de Chinese economie de afgelopen dertig jaar heeft doorgemaakt essentieel geweest om de massaal toestromende mensen uit het platteland aan een baan te helpen. Zonder die jaarlijkse groei van rond de 10% zou de groeiende werkloosheid tot grote sociale problemen en instabiliteit hebben geleid. Maar ook in het Westen zie je het spanningsveld telkens terugkeren: werkloosheid los je op door te groeien, terwijl productiviteitsgroei het juist veroorzaakt.
Kun je daarmee stellen dat groei inderdaad noodzakelijk is? Ja en nee. Wel als je vasthoudt aan het streven naar een vaste hoeveelheid volledige banen voor iedereen, maar niet als we bewegen in de richting van wat Keynes 85 jaar geleden al voor ogen had: een werkweek van slechts vijftien uur. Voor ontwikkelingslanden is dat momenteel nog zeker een utopie, maar in het rijkere Westen hebben we al wat voorzichtige stappen in die richting gezet. Een gemakkelijk proces is dat echter niet: naast betaalbaarheid spelen sociale en psychologische aspecten een belangrijke rol. Vasthouden aan het oude groeimodel blijkt de weg van de minste weerstand te zijn.
Cohesie
Daarmee zijn we bij het laatste punt aanbeland, het punt dat Benjamin Friedman in zijn boek The moral consequences of economic growth van 2006 verwoordt. De kern van zijn verhaal is dat het gebrek aan economische groei de samenleving zwakker maakt: het leidt tot meer intolerantie en holt de democratie uit. De opkomst van het communisme en het fascisme zijn hierbij duidelijke voorbeelden uit het verleden: was dat ook gebeurd als er geen stagnatie had plaatsgevonden? Gevoelsmatig zal iedereen die logica wel onderschrijven, ook al zijn er historische voorbeelden waarbij het verband niet opging.
En daarmee kom je op de wat onbevredigende conclusie uit: gevoelsmatig lijkt groei de beste optie. Ook Friedman kan het niet harder maken dan dat.
(origineel gepubliceerd in het Financieele Dagblad van 29 augustus 2016)