Toen de pandemie begin 2020 de wereldeconomie op haar knieën dwong, kozen Amerika en Europa ieder voor een fundamenteel andere aanpak van de crisis. Volgens het klassieke patroon koos Amerika voor een meer marktgerichte aanpak. Hierbij werd het bedrijfsleven geen strobreed in de weg gelegd om op grote schaal werknemers te ontslaan.
De gevolgen waren duidelijk. In april 2020 verloren ruim 20 miljoen Amerikanen hun baan, terwijl de werkloosheid in twee maanden tijd van 3,5% naar het naoorlogse record van 14,7% opliep. Het kostte vervolgens twee jaar om die werkloosheid weer naar het oude niveau te krijgen.
Europa koos voor een meer solidaire aanpak. Hier subsidieerde men het bedrijfsleven om zoveel mogelijk personeel ‘in dienst’ te houden. Als gevolg hiervan was de stijging van de werkloosheid veel minder geprononceerd (van 7,3% naar 8,6%) en bovendien was deze binnen een jaar alweer weggewerkt.
Welke aanpak was beter, of efficiënter? Hierbij leken veel economen in de eerste instantie een voorkeur te hebben voor het Europese systeem. Die aanpak zorgde voor veel minder verstoringen, was mensvriendelijker, terwijl de arbeidsmarkt ook nog eens sneller herstelde.
Bovendien werd het Amerikaanse bedrijfsleven al vrij snel daarna met een personeelstekort geconfronteerd: vreemd genoeg leek niemand al te happig om terug te keren naar de werkgever die ze ontslagen had. Het personeelstekort leidde daar tot hogere lonen, waarmee de VS in een nieuwe fase van de coronacrisis terechtkwamen: inflatie.
Ook in Europa zag je een krappere arbeidsmarkt, maar dankzij de veel sterkere binding met de werkgever leidde dat niet tot looneisen. Een overwinning van de solidaire boven de meer marktefficiënte benadering, zo leek de conclusie.
Helaas….
Helaas voor Europa werd er vervolgens echter een nieuw element aan de mix toegevoegd: rap oplopende energieprijzen, waarmee ook Europa met een inflatieprobleem geconfronteerd werd. Hoewel de Amerikaanse en Europese headline-inflatie een vergelijkbaar patroon volgde, was de onderliggende dynamiek totaal anders. Waar de Amerikaanse inflatie voor een groot deel een intern fenomeen was, werd de Europese inflatie vooral buitenaf gecreëerd.
De flexibele arbeidsmarkt en de oplopende lonen in de VS zorgden ervoor dat de daling van de reële lonen aldaar relatief meeviel. In Europa lieten loonstijgingen juist (te) lang op zich wachten, met alle gevolgen van dien voor de reële koopkracht. Waar de reële loondaling in de VS zich tot een procent of drie beperkte, leverde de Europese werkende op de piek 7% in. Het laat zich raden dat we daar in Europa nu voor gecompenseerd willen worden.
Welk van de twee werkwijzen beter is? Persoonlijk ben ik een duidelijke voorstander van de Europese aanpak, maar met de toevoeging van de energiecrisis vermoed ik dat de Amerikanen inmiddels weer (meer) overtuigd zijn van hun eigen gelijk.
(Origineel gepubliceerd in het Financieele Dagblad van 13 september 2023)