Achter de inflatieramingen

De inflatieraming van Duitsland. Voor velen zal het een enorm gaap-onderwerp zijn, maar voor de medewerkers van het economische bureau waar ik midden jaren 90 werkte gold het als een van de belangrijkste schattingen om te maken. Toen werd het monetaire beleid in Europa immers nog volledig gedomineerd door de Bundesbank, waarbij de Duitse inflatie centraal stond.

Daarnaast vormde de Duitse inflatie een niet onbelangrijke input voor de vaststelling van de Nederlandse inflatie en daarmee de Nederlandse looneisen en de concurrentieverhoudingen.

Voor mij was het dus ook een beetje een teleurstelling toen aan mij de eer te beurt viel om de schattingen te gaan maken en ik bij de overdracht van mijn voorganger te horen kreeg hoe de worst gemaakt werd. Er was geen spreadsheet dat naar de opsplitsing van de verschillende inflatiecomponenten keek, geen analyse van het seizoenspatroon en ook geen handleiding van het gewicht van de verschillende deelstaten.

Hoe kan je zo tot een raming komen, wilde ik weten. ‘Je kijkt een beetje wat de consensus zegt en doet daar dan een kwartje bij of af’, was de raad waar ik het mee moet doen. Dat moest beter kunnen en na een weekje klussen had ik een spreadsheet waarmee ik mijn eigen schattingen kon produceren.

Toen er na een paar maanden een onverwachte stijging van de Duitse en Nederlandse inflatie plaatsvond, stond me een tweede verrassing te wachten. Het ging om de maandcijfers van februari, die fors hoger uitkwamen dan verwacht. Gegeven dat er geen incidentele of tijdelijke oorzaken achter de inflatiestijging schuilgingen, kwam ik tot de conclusie dat de inflatieraming voor dat hele jaar omhoog moest.

Mijn collega die de Nederlandse ramingen voor zijn rekening nam en die ook een eigen spreadsheet had, kwam verrassend genoeg tot een tegenovergestelde conclusie. Die jaarraming moest wel een beetje stabiel blijven, was zijn standpunt, dus zat er weinig anders op dan alle maandcijfers voor de rest van het jaar wat te verlagen om toch nog op de originele raming uit te komen.

Zoveel economen, zoveel werkwijzen.

Zoveel economen, zoveel werkwijzen. Ik moet hier altijd aan denken als de ECB weer eens de Survey of Professional Forecasters publiceert. In de uitgave van dit kwartaal zie ik dat de Europese inflatieverwachtingen voor 2021 stevig zijn verhoogd ten opzichte van vorig kwartaal (van 1,1% naar 1,6%), maar dat de schattingen voor 2022 (1,4%) en 2023 (1,5%) nagenoeg ongewijzigd zijn.

Nou kan het uiteraard zijn dat daar een gedegen analyse aan ten grondslag ligt, maar eigenlijk vermoed ik dat aan die langetermijnraming weinig of geen tijd is besteed. Mijn advies is dan ook dat je die stabiele uitkomst meer zegt over de werkwijze van degenen die de raming maakten, dan over de toekomstige hoogte van de inflatie.

(Origineel gepubliceerd in het Financieele Dagblad van 05 mei 2021)

Leave a comment